Duitse evacués in Vught 1944/1945


Luik/Theux

In 'Zwischen zwei Fronten' geeft Maria Reiners in 1959 haar lezing onder de kop 'Die Irrfahrt der Kalterherberger'. "We kwamen 's-avonds tegen 9 uur aan in Luik. Men bracht ons naar een interneringskamp. Dit was zo vol, dat we op de zolder werden ondergebracht. Boven ons vlogen de hele nacht de V1's. De ontvangst was best vriendelijk; we kregen er verzorging. De volgende morgen werden we weer opgeladen en naar een spoorbaantje gebracht. Daar ging het verder en tegen 6 uur waren we in Theux, zuidoostelijk van Luik. In het treintje nam men ons onze identiteitspapieren af. Tegen 10 uur bracht men ons naar een bioscoop en daar hebben we de Oudejaarsnacht doorgebracht. De volgende  morgen bracht men ons door de stad naar een Casino. Daar waren we met ca. 200 personen en hebben als varkens op stro gelegen. Het was er bitterkoud en er was maar een WC en een wasgelegenheid. We kregen een beetje brood en heel dunne soep te eten. We werden voortdurend door twee gendarmes bewaakt, waarvan de ene vriendelijk en de andere juist het tegenovergestelde was. Op 6 januari werd ons meegedeeld dat we morgen weer verder gingen."

Het verhaal van Sophia Thoma-Mertens komt in grote lijnen met dat van Maria Reiners overeen. Alleen gaat zij niet via Luik naar Theux, maar direct naar St. Troe. Over de verzorging voegt ze nog toe: "Dat waren Rode Kruis-verpleegsters. We hadden in Malmedy Belgische franken gekregen en daarmee gingen die verpleegsters voor ons inkopen doen. Op die manier hadden we fruit voor de kinderen." Sophia Thoma-Mertens beschreef haar totale leven in de tachtiger jaren. Van de bladzijden over de Evacuatie kreeg ik fotokopiën van haar zoon Walter.

De reis gaat op 7 januari weer verder. Sophia Thoma-Mertens: "Het was zeer koud. 's-Morgens moesten we te voet met 'zak en pak' lopend naar het station. Gelukkig had ik de kinderwagen meegenomen, omdat Winfried nog zo klein was. Ik legde Winfried in de kinderwagen en daar een koffer bovenop. Walter, Zita en Karlheinz hadden rugzakken en droegen hun spullen grotendeels zelf. De plaatselijke bevolking stond aan de straatkant en die mensen staarden ons aan. (Dat herinnerde me nogmaals aan thuis. In de winter van 1943 kwamen daar eens 30-40 Joden, begeleid door twee politieagenten, voorbij. Zij marcheerden tot de Kromme Ast en kwamen dan weer terug. Er lag een flink pak sneeuw en het was behoorlijk koud. Ik had destijds zo'n medelijden met die mensen. Daar waren ook kleine kinderen en oude moedertjes bij.) Met ons was het nu hetzelfde. Op het station aangekomen laadde men ons in veewagons en 's-avonds tegen 9 uur kwamen we in Brussel aan."