Duitse evacués in Vught 1944/1945


Bewoners van Kalterherberg in Vught

 

De reis eindigt voor de vrouwen en kinderen in ... Vught. Ferdi Reiners meldt in zijn opstel over zijn verblijf in Nederland heel beknopt: "In de nacht kwamen we na een hele dag door België gereden te hebben in Holland aan en kwamen daar in een groot kamp. Het kamp was in de buurt van Veught en was door Hitler gebouwd. Daar zijn we tot 21 mei gebleven."

In 'Schicksale zwischen den Fronten' wordt het allemaal veel uitgebreider beschreven. De groep staat nadat ze de trein verlaten heeft midden in de nacht ineens in 20 cm. sneeuw voor het station van Vught. Wanneer de kinderen beginnen te huilen zegt een gendarme: 'Ben maar rustig, ook deze tijd gaat voorbij en het wordt ook weer beter.' Weliswaar goed bedoelde woorden, maar wat heb je eraan met de voorbije drie maanden in de herinnering.

De eerste mensen worden met vrachtwagens afgevoerd; de rest wordt naar de verwarmde wachtruimte in het station geleid. Walter Thoma (foto) herinnert het zich anno 2014 nog als de dag van gisteren. "Ik zie nu nog haarscherp voor me hoe we daar zaten. Ook de 86-jarige Paul Thönnessen. Ineens zakt hij in elkaar, valt van zijn stoel en is op slag dood." Op 13 januari doet de 23-jarige adjunct-inspecteur van politie Antonius Leonardus Lambertus van der Ley aangifte van het overlijden bij de burgerlijke stand in Vught. Hij verklaart onder meer dat Paul Thönnessen, zonder beroep, op twaalf januari om twee uur nul is overleden.

Gedeeltelijk per vrachtauto, gedeeltelijk te voet, komt de groep Kalterherbergers op de volgende verblijfplaats van de reis aan. Het blijkt het voormalige Concentratiekamp Vught aan het einde van de Boslaan te zijn. Ze worden eerst in een gebrekkige barak ondergebracht. Daar staan ijzeren bedden met stro klaar. De ouderen proberen de kinderen tot rust te laten komen. Deze barak blijkt de opvangbarak voor nieuwkomers te zijn. De volgende morgen wordt het gezelschap ingekwartierd in Barak 5B. Dat blijkt later het definitieve onderkomen te zijn.

Over de achtergronden van kamp Vught hebben ze dan geen enkel benul. Op de website van het Nationaal Monument Kamp Vught kunnen we nu onder meer lezen: 'Kamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. De SS had behoefte aan ruimte omdat de doorgangskampen in Amersfoort en Westerbork de toenemende stroom gevangenen niet meer konden verwerken. In totaal werden ruim 31.000 mensen tussen januari 1943 en september 1944 korte of langere tijd opgesloten in het kamp. De belangrijkste functie was de systematische onderdrukking van alle bevolkingsgroepen die als tegenstander van het regime werden aangewezen.
In september 1944 werd het kamp ontruimd. Na de aankomst van de geallieerden kreeg het terrein vrijwel direct een nieuwe bestemming. Het leger nam delen van het complex in gebruik. Daarnaast werden delen van het kamp in gebruik genomen voor de internering van duizenden van collaboratie verdachte Nederlanders. Zij kregen spoedig gezelschap van nog eens duizenden uit het grensgebied geëvacueerde Duitsers.'

Tot die laatste groep behoren de ongeveer 200 Kalterherbergers. Zo'n 6000 mensen uit het Selfkantgebied (ten oosten van Sittard) en 60 uit de omgeving van Kranenburg (in de buurt van Kleef) zijn hen al voorgegaan. Die zijn maanden eerder rechtstreeks vanuit het oorlogsgebied naar Vught gebracht.
 
Wanneer de Kalterherbergers op 13 januari wakker worden kunnen ze, beter dan in de nacht, de nieuwe omgeving bekijken. In een interview met Rebecca Schneider, dat in 2004 in het Jaarboek van de Geschichtsverein des Monschauer Landes is verschenen, verklaart de in 1921 geboren Käthe Stoffels-Jansen: "Alle mensen kwamen in een grote ruimte met 200 bedden. Er stonden steeds twee bedden boven elkaar en de volgende stapelbedden stonden er meteen naast. Men kon daar zeer slecht slapen, omdat we met zijn allen in één ruimte waren en alles zo eng was. In Vught kregen we niet erg veel te eten. 's-Morgens kregen we twee koekjes, 's-middags was er water met witte kool, waar de rupsen nog inzaten. Die haalde men er eenvoudig uit, de rest at men op. Als avondeten kregen we een waterige soep."

Nadat de groep is ingeschreven en de 'kamerindeling' op orde is wordt duidelijk hoe de dagen de komende maanden gaan verlopen. Het dagrooster ziet er volgens de instructies als volgt uit: 8.30 uur ontbijt; 12.30 uur appèl; 13.00 uur middageten; 17.00 uur thee; 18.00-08.00 uur nachtrust; 21.30 uur lichten uit. Daar zal in de komende maanden nauwelijks verandering in komen. Contact met de andere groepen geëvacueerden heeft men niet of nauwelijks. Zij zitten in barakken verderop. En met de van collaboratie verdachte Nederlanders al helemaal niet. Die zitten in een apart deel van het kamp; duidelijk afgescheiden door prikkeldraad.

In Weihnachgeschichten am Kamin 20, een Rororo-boek uit 2005. schrijft Jozef Lambertz onder meer: 'Bijna alle sporen van het grauwe verleden zijn uitgewist. Alleen de talrijke afscheidsbrieven, die men in de spanten gekrast heeft en een rij grote rode vlekken in de strozakken op de bedden lieten vermoeden welke tragedies er zich hier afgespeeld hadden."

Buiten is het grauw en grijs. De rij barakken met de sloten daaromheen, de wachttorens en het prikkeldraad. Binnen is het bijna nog erger. Käthe Stoffels-Jansen: 'Het ergste waren de toiletten, die samen in een grote ruimte waren gehuisvest. Mannen en vrouwen moesten die gebruiken zonder tussenschotten. Mede door deze slechte hygiënische toestanden waren er veel ziektes in het kamp. In een barak had men ook een ziekenhuis ingericht.'

De dagen in Vught rijgen zich aaneen. Vrijwel elke dag hetzelfde ritueel; de strijd tegen de honger; de problemen met de hygiëne en gezondheid; de verveling. Toch gebeurt er af en toe iets bijzonders.

Zoals Walter Thoma opmerkt: "In onze barak zat ook een tiental spoorwegbeambten uit Keulen. Mannen van een jaar of 40-50. Met carnaval kwamen ze los. Met de blikken trommels zorgden ze voor een typisch Keulse carnavalssfeer. Ook trok ik veel op met een oude schoenmaker. Wat zijn ogen zagen kon hij met zijn handen maken. Hij heeft me geleerd om van een blikken bus een blikken doos te maken. En je wordt ook creatief. Ik sliep boven een wat oudere dame. Wanneer ik me 's-nachts rustig hield kreeg ik de volgende morgen als beloning een koekje."

Thoma is aangeschoven wanneer we op 30 oktober op bezoek zijn bij Gerta Hüpgen-Reiners (foto) in haar huis aan de Elsenborner Strasse in Kalterherberg. Details herinnert ze zich niet meer van de Vughtse tijd. Tegenover de Aachener Zeitung (7 oktober 2014) heeft ze haar verhaal al gedaan en daar heeft ze weinig aan toe te voegen. "Ondanks de vele mensen was alles schoon. Een keer per week was er controle, waarbij zelfs de tafels omgedraaid werden. Binnen het kamp konden we ons relatief vrij bewegen. We moesten er rekening mee houden, dat iemand ons aanhield en we onze voeten moesten laten zien om te controleren of ze schoon waren. Omdat er voldoende douches waren, leverde dat geen problemen op."

Naarmate het gesprek vordert komen er meer herinneringen naar boven. Ze glundert wanneer we haar een kopietje van het opstel van haar broertje geven. "Daar zal hij van opkijken, wanneer hij dat ziet." Samen met Walter Thoma noemt ze veel namen wanneer we achter de computer van haar dochter de Palthé-beelden op internet bekijken. Ze zijn niet verbitterd en willen best over deze periode uit hun leven praten. In Vught zijn ze nog erg jong en bestaat het leven ook uit buiten spelen. "Dat kon daar best."

Het ergste is, volgens Jozef Lambertz, de honger. "Maar nood maakt vindingrijk. En dus waren er verschillende pogingen om de armoedige en eentonige menukaart te verbeteren. Aardappelschillen werden uit de vuilnisemmers van de kampkeukens gehaald en gekookt. Er zat altijd nog wel een beetje aardappel aan. Apropos aardappelen. Meerdere keren per week trokken 's-nachts groepen van oudere kinderen op aardappeljacht. Ooit hadden ze een toegang tot de keukens ontdekt. Bijzonderheden daarover hebben we nooit gehoord. De jongelui verdeelden zich vervolgens over de barakken, kropen met een kaars langs de eindeloos lange rij bedden en boden fluisterend een paar aardappelen in ruil voor koekjes aan."

Af en toe loopt het ook niet goed af met die nachtelijke ruilhandel. Lambertz: "Mijn moeder was blij; ze had koekjes voor drie aardappels kunnen ruilen. Even later stonden op het fornuis in een kleine pan de aardappels te koken. Maar toen gebeurde het: onverwacht trok een groep Nederlandse officieren door de barakken, ook naar ons. Plotseling stonden ze in het dagverblijf. En een van hen ontdekte de dampende ketel op het fornuis. 'Van wie zijn die aardappelen?', vroeg de groepsleider. Toen mijn moeder zich niet meldde, kwam de mededeling dat als diegene zich niet binnen een half uur bij de commandant meldt krijgt de hele barak geen middageten. Hij pakte de pan met de drie aardappelen en verdween met zijn begeleiders. Men kan zich voorstelen wat mijn moeder vervolgens van de medebewoners te horen kreeg. En dus bleef er voor haar niets anders over, dan met kloppend hart naar het bureau te lopen en zich daar als eigenaresse bekend te maken. Er begon een lang verhoor. Dat ze de aardappelen niet zelf gestolen had geloofde men wel. Maar de militairen wilden wel graag een beschrijving van de aardappelleveranciers hebben. Uiteindelijk moesten ze inzien, dat men bij het licht van een enkele kaars zo goed als niets kon zien en zeker niet iemand kon herkennen of beschrijven. Maar ze lieten mijn moeder niet vrij, ze kwam in een getraliede cel, terwijl wij op haar terugkeer wachtten. Eerlijkheidshalve moet wel gezegd worden, dat mijn moeder in de cel beter eten kreeg dan wij gewend waren."

Ook Walter Thoma komt op de ziekenafdeling terecht. "Hij had voortdurend diarree en dat wou niet beter worden. Op zondag en woensdag was er bezoektijd. Via een ziekenzuster kreeg ik het verzoek om hem schone kleren te brengen, maar het was geen bezoekdag. Het bed van Walter stond bij het raam en daarom ging ik toch en klopte op het raam en gaf hem de schone was. Wat ik echter niet wist was dat de heren van het ziekenhuis mij konden zien. Ik had een paar woordjes met Walter gesproken en wou weer weggaan, stonden er ineens twee Nederlandse soldaten met getrokken pistool en ik moest mee naar hun overste. Hij zei dat hij mij moest opsluiten. Ik vroeg wat ik misdaan had, ik had alleen mijn zoon schone kleren gebracht. Dat had u ook op woensdag tijdens het bezoekuur kunnen doen. Op mijn antwoord dat ik het op verzoek van de ziekenzuster had gedaan, wou hij weten wie dat dan wel was. Ik wist alleen maar dat het een voor mij onbekend meisje was. Daarop liet hij weten, dat ik iets gedaan had wat niet mocht en daarom zou ik drie dagen opgesloten worden. Daarop zei ik dat in barak 5B nog vier kinderen waren, waarvan de jongste 2 jaar. Ik smeekte hem er voor te zorgen dat iemand zich om de kinderen zou bekommeren. Na lang nadenken besloot hij het bij een waarschuwing te laten, met de toevoeging zoiets nooit meer te doen."

Op 9 april is er ineens opschudding in het kamp. Op de appèlplaats verschijnen plotseling de mannen en de jonge moeders, die ze in Brussel achter hebben moeten laten. In Brussel heeft men hen verteld dat ze naar hun familie mogen en dan vrijgelaten worden. Al die tijd hebben ze in Brussel gevangen gezeten en worden daar maar heel matig verzorgd.


Maria Agnes Prümmer

Maria Agnes Prümmer wordt op 27-6-1884 in Kalterherberg geboren als Maria Agnes Hermanns en overlijdt op 60-jarige leeftijd in Vught op 21-1-1945. Zij trouwt op 7-9-1908 met Johann Prümmer, die op 27-6-1882 in Kalterherberg is geboren en aldaar overleden op 31-12-1972. Het echtpaar krijgt 10 kinderen, die inmiddels allemaal zijn gestorven. Johann is bakker van beroep en woont aan de Malmedyer Strasse.

Met dank aan haar kleinzoon Bernhard Stein voor de aanvullende gegevens en de foto.