Duitse evacués in Vught 1944/1945


Retourtje Kalterherberg-Vught

 

Op 7 oktober 2014 verschijnt er in de Aachener Zeitung een artikel onder de kop 'Vor 70 Jahren: Zwangsevakuiering der Kalterherberger'. Het gaat over de lotgevallen van een groep Duitse burgers op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Via een omweg komen ze in Vught terecht. Zowel met het begin- als met het eindpunt hebben we een bepaalde band. Mijn vrouw en ik hebben in Vught gewoond en zijn er in 1969 getrouwd. Begin deze eeuw hebben we een 'tweede huisje' in Sourbrodt. Vanuit Sourbrodt pendelen we minstens een keer per week naar het enkele kilometers verderop gelegen Monschau, niet voor niets de parel van de Eifel. Daarbij passeren we in Kalterherberg de Belgisch/Duitse grens. We doen er boodschappen en wandelen er in de schitterende omgeving. Totaal onwetend van wat de plaatselijke bevolking in 1944 en 1945 is overkomen. Via een Odyssee, die alles bij elkaar bijna acht maanden duurt, komen ze in Vught. Navraag in het Nationaal Monument Kamp Vught leert al gauw, dat ze daar wel veel weten over evacués uit het Selfkantgebied en de omgeving van Kranenburg. In barak 1B is zelfs een tentoonstelling over het naoorlogse deel van Kamp Vught ingericht. Maar van Kalterherberg hebben ze nog nooit gehoord. Het enige wat bekend is wordt in de geschiedschrijving in een zin afgedaan met 'Nadat eerder in januari al vluchtelingen uit de Eifel in 'Vught' terechtkwamen, komt er op 4 april nóg een groep van 48 evacués uit de Eifel bij." (Jeroen van den Eijnde: Vughtse Historische Reeks deel 9 (2005), blz. 180). Het artikel in de Aachener Zeitung laat een veel uitgebreidere versie zien en ik besluit om op onderzoek uit te gaan.

Kalterherberg 1944
Het is druk die zondagmorgen bij de kerk in Kalterherberg. De complete bevolking, zo'n 2000 personen, van het Duitse Eifelplaatsje aan de grens met België is present. Ze zijn er op die achtste oktober 1944 niet bij elkaar gekomen om, zoals gebruikelijk, ter kerke te gaan. Ze zijn er om te beginnen aan een reis, waarvan ze wel de vertrekplaats kennen, maar niet het eindpunt.

In dezelfde maand wordt Vught door de Canadezen bevrijd. Het Brabantse plaatsje in de buurt van 's-Hertogenbosch is in de oorlogsjaren berucht om het in opdracht van de Duitsers gebouwde concentratiekamp. De gevangenen in het kamp zijn voor de bevrijding van Vught al naar elders overgebracht. Het kamp staat leeg. Heel even maar; dan krijgt het een nieuwe bestemming. In Kalterherberg heeft men dan nog nooit van Vught gehoord.

Twee dagen voor die bewuste zondagmorgen is de dorpsomroeper met zijn 'Dorfsschelle' van deur tot deur gegaan. Om de bewoners mee te delen, dat Kalterherberg geëvacueerd moet worden. Op last van de Amerikanen, die op 14 september het Duitse leger teruggejaagd hebben. Dat is vrijwel zonder slag of stoot gegaan. Maar vlak achter Kalterherberg ligt de Westwall of de Siegfriedlinie, zoals de geallieerden hem noemen. Een verdedigingslinie, die kort voor en bij het begin van de Tweede Wereldoorlog is gebouwd. Ruim 630 kilometer lang vanaf het plaatsje Kleef (over de grens bij Nijmegen) tot aan de Zwitserse grens.

De bevrijders verwachten bij die Siegfriedlinie wel veel tegenstand van het Duitse leger. En met de winter op komst wordt onderdak gezocht. Samen in een huis wonen met Duitsers is verboden. Een van de oplossingen is het hele dorp te evacueren en zelf in de leegstaande huizen te trekken. Je kunt ook een andere draai aan het verhaal geven door te stellen dat het voor de veiligheid van de burgers belangrijk is dat ze uit de frontlinie verdwijnen.

Hoe dan ook: voor de 2000 Kalterherbergers staan Amerikaanse legervoertuigen klaar voor het transport. Cameramensen draaien beelden voor het Palthé-bioscoopjournaal. Op die beelden, die nu nog op internet via YouTube te zien zijn, trekt in ruim een minuut een lange rij voorbij. Bepakt en bezakt worden ze uiteindelijk door militairen in de vrachtwagens geholpen. Trieste beelden, wanneer je weet hoe alles verder gaat. Maar wel heel illustratief en beklijvend.

"We zouden maar acht dagen weg zijn, het werden uiteindelijk bijna acht maanden" noteert Sophia Thoma-Mertens wanneer ze in de tachtiger jaren haar levensverhaal vastlegt. De in 1905 geboren Sophia is getrouwd met Josef. Het stel heeft vier kinderen waarvan de oudste elf en de jongste net twee jaar oud is. Samen met de plaatsgenoten - slechte enkele tientallen blijven achter om voor het vee te zorgen - klimt de familie Thoma in de vrachtwagens. Met de spullen, die zij van huis hebben meegenomen voor de paar dagen die ze weg zijn.

"Öp 5 oktober heeft Josef nog bosbessen geplukt en die heb ik in veel glazen potten ingewekt en in de kelder gezet. Josef heeft ook veel vee, dat getroffen was door granaatscherven, in de buurt geslacht. Hij werd daarvoor in nature met vlees betaald. Dat heb ik gebraden, gekookt en ook ingewekt. We zouden die winter geen honger lijden... wanneer we thuisgebleven waren."

Malmedy
De reis blijkt naar Malmedy in België te gaan. Daar wordt iedereen ingeschreven en ondergebracht in een kazerne. Na een paar dagen mogen de mensen, die familie of kennissen in Malmedy of in de buurt hebben, op eigen risico de kazerne verlaten. Ongeveer 1600 personen maken van die gelegenheid gebruik en vertrekken naar plaatsjes als Limbourg, Montenau, Waimes, Robertville en Sourbrodt. Het moet wel een vreemde gewaarwording geweest zijn voor die 'familieleden' om plotseling een groep op de stoep te hebben staan, die om onderdak vraagt. Een paar gaat nog wel, maar waar laat je in hemelsnaam zomaar ineens zo'n 10 tot 15 gasten.

De kazerne moet leeggemaakt worden en de resterende 400 personen verhuizen naar een voormalig klooster. Het wordt december. Het eens bevrijde Malmedy komt door het Ardennenoffensief weer in het frontgebied te liggen. In een opstel dat hij in 1952 op de Kath. Volksschule Kalterherberg schrijft over zijn oorlogservaringen schrijft, blikt Ferdi Reiners terug. 'We mochten ons in Malmedy vrij bewegen. Half december werd de stad weer beschoten door de Duitse troepen. Nadat op de radio gemeld was, dat Malmedy weer door de Duitsers bezet was - wat niet het geval was - bombardeerden Engelse vliegtuigen de stad. Met Kerstmis stond de mooie stad in lichterlaaie. Veel burgers en Amerikaanse soldaten werden gedood of raakten gewond."

Waarom dat onnodige bombardement op een al bevrijde stad drie dagen moet duren is nog steeds niet duidelijk. Miscommunicatie? Feit is wel dat er onder de doden twintig mensen uit Kalterherberg te betreuren vallen. Naast de Kathedraal in Malmedy herinnert nu nog een gedenksteen aan: Alt, Maria 58 jaar; Brandenburg, Maria 66 jaar; Els-Classen, Maria 74 jaar; Els, Elisabeth 73 jaar; Els, Maria 79 jaar; Els, Mathias 75 jaar; Frantzen-Mathar, Margarete 36 jaar; Frantzen, Alois 1 jaar; Frantzen, Gertrud 5 jaar; Hermanns, Johann 82 jaar; Hermanns-Frantzen, Katharina 75 jaar; Jansen-Gerhards, Anna 79 jaar; Jansen-Käfer, Maria 38 jaar; Lambertus, Joh-Leonh. 77 jaar; Lambertus-Conrads, Agnes 77 jaar; Lambertus-Thoma, Josefa 78 jaar; Lennartz-Schäfer, Anna 67 jaar; Mathar, Paul 77 jaar; Pauls, Karl 14 jaar; Thullen, Karli 1 jaar.

Luik/Theux
Op 29 december wordt bekendgemaakt dat alle 'Reichsdeutschen' zich de volgende morgen bij de kathedraal van Malmedy moeten melden. Men wil hen in veiligheid brengen. Opnieuw staat er een kolonne militaire voertuigen, met voor en achter een Rode Kruis-wagen, klaar en een nieuwe reis met 'onbekende bestemming' begint.

In 'Zwischen zwei Fronten' geeft Maria Reiners in 1959 haar lezing onder de kop 'Die Irrfahrt der Kalterherberger'. "We kwamen 's-avonds tegen 9 uur aan in Luik. Men bracht ons naar een interneringskamp. Dit was zo vol, dat we op de zolder werden ondergebracht. Boven ons vlogen de hele nacht de V1's. De ontvangst was best vriendelijk; we kregen er verzorging. De volgende morgen werden we weer opgeladen en naar een spoorbaantje gebracht. Daar ging het verder en tegen 6 uur waren we in Theux, zuidoostelijk van Luik. In het treintje nam men ons onze identiteitspapieren af. Tegen 10 uur bracht men ons naar een bioscoop en daar hebben we de Oudejaarsnacht doorgebracht. De volgende  morgen bracht men ons door de stad naar een Casino. Daar waren we met ca. 200 personen en hebben als varkens op stro gelegen. Het was er bitterkoud en er was maar een WC en een wasgelegenheid. We kregen een beetje brood en heel dunne soep te eten. We werden voortdurend door twee gendarmes bewaakt, waarvan de ene vriendelijk en de andere juist het tegenovergestelde was. Op 6 januari werd ons meegedeeld dat we morgen weer verder gingen."

Het verhaal van Sophia Thoma-Mertens komt in grote lijnen met dat van Maria Reiners overeen. Alleen gaat zij niet via Luik naar Theux, maar direct naar St. Troe. Over de verzorging voegt ze nog toe: "Dat waren Rode Kruis-verpleegsters. We hadden in Malmedy Belgische franken gekregen en daarmee gingen die verpleegsters voor ons inkopen doen. Op die manier hadden we fruit voor de kinderen." Sophia Thoma-Mertens beschreef haar totale leven in de tachtiger jaren. Van de bladzijden over de Evacuatie kreeg ik fotokopiën van haar zoon Walter.

De reis gaat op 7 januari weer verder. Sophia Thoma-Mertens: "Het was zeer koud. 's-Morgens moesten we te voet met 'zak en pak' lopend naar het station. Gelukkig had ik de kinderwagen meegenomen, omdat Winfried nog zo klein was. Ik legde Winfried in de kinderwagen en daar een koffer bovenop. Walter, Zita en Karlheinz hadden rugzakken en droegen hun spullen grotendeels zelf. De plaatselijke bevolking stond aan de straatkant en die mensen staarden ons aan. (Dat herinnerde me nogmaals aan thuis. In de winter van 1943 kwamen daar eens 30-40 Joden, begeleid door twee politieagenten, voorbij. Zij marcheerden tot de Kromme Ast en kwamen dan weer terug. Er lag een flink pak sneeuw en het was behoorlijk koud. Ik had destijds zo'n medelijden met die mensen. Daar waren ook kleine kinderen en oude moedertjes bij.) Met ons was het nu hetzelfde. Op het station aangekomen laadde men ons in veewagons en 's-avonds tegen 9 uur kwamen we in Brussel aan."

Brussel
"Daar kwamen we in een gevangenis terecht. In de koude gevangenisruimtes bleven we enkele dagen. Daar werden onze vaders van ons gescheiden", vat Ferdi Reiners het verblijf in de Belgische hoofdstad kort samen. Maria Reiners, zijn moeder, is in haar verhaal uitgebreider. Zij beleeft alles natuurlijk ook veel intenser dan haar zoon. "Het hele gebouw was verduisterd en mede daardoor ontstond er een grote chaos. Kinderen huilden van de kou en vermoeidheid. Op de binnenplaats werden de mannelijke personen van boven de 14 jaar van ons gescheiden en men bracht ons naar de zolder. Het was daar bitter koud en de vrouwen hadden geen melk voor de kleine kinderen. Men bracht ons nog een teil met cichoreigroente, die echter zo bitter was, dat we het met de beste wil van de wereld niet konden eten. De volgende dag werden we ingekwartierd en kwamen in gevangeniscellen. Met steeds vijf vrouwen en tien kinderen in een ruimte. Ieder uur werden we geteld. In de cellen was het bitterkoud. Regelmatig mochten we wel in een verwarmde oponthoudsruimte, maar na tien minuten kwam dan de opzichtster en riep: 'Allemaal op de kamers'. Dan zaten we weer in de koude cellen achter gesloten deuren. We kregen 's-morgens warme koffie, 300 gram brood en een beetje boter. 's-Middags en 's-avonds was er gevangenissoep."

Op 12 januari krijgen ze het bericht dat ze zich klaar moeten maken, want over een uur gaat de reis verder. Per vrachtwagen worden ze naar het station gebracht, waar een speciale trein voor ze gereed staat. Alleen enkele hoogzwangere vrouwen en de mannen blijven achter. Dezelfde dag al wordt Hildegard Joanna Gombert, volgens de akte in Ukkel, geboren en twee dagen later volgt Hermann-Josef Mertens.

In haar memoires beschrijft Sophia Thoma-Mertens uitgebreid de reis. "We werden door Belgische gendarmes begeleid. Een van de gendarmes zat naast me en sprak goed Duits. Hij woonde in Brussel. Toen hij hoorde waar we vandaan kwamen, vertelde hij dat hij in Kalterherberg op het station dienst had gedaan. Hij kende de stationschef daar goed, dat was een heer Mertens geweest. Ik kon hem vertellen dat dat een goede oom van me was. Op het einde van de reis, op het station in Vught, zei hij tegen me dat ik beter met de kinderen in Brussel had kunnen blijven. Dan had hij mij en de kinderen naar zijn moeder gebracht. Op zijn aanbod kon ik echter niet ingaan. Het was een aardige kerel, maar het was een wildvreemde voor me. En ik had toch vijf kinderen bij me (ook een kind van mijn nicht, die in Brussel was achtergebleven had ik onder mijn hoede) en dat was toch te veel om bij zijn moeder aan te komen."
 
Vught
De reis eindigt voor de vrouwen en kinderen in ... Vught. Ferdi Reiners meldt in zijn opstel over zijn verblijf in Nederland heel beknopt: "In de nacht kwamen we na een hele dag door België gereden te hebben in Holland aan en kwamen daar in een groot kamp. Het kamp was in de buurt van Veught en was door Hitler gebouwd. Daar zijn we tot 21 mei gebleven."

In 'Schicksale zwischen den Fronten' wordt het allemaal veel uitgebreider beschreven. De groep staat nadat ze de trein verlaten heeft midden in de nacht ineens in 20 cm. sneeuw voor het station van Vught. Wanneer de kinderen beginnen te huilen zegt een gendarme: 'Ben maar rustig, ook deze tijd gaat voorbij en het wordt ook weer beter.' Weliswaar goed bedoelde woorden, maar wat heb je eraan met de voorbije drie maanden in de herinnering.

De eerste mensen worden met vrachtwagens afgevoerd; de rest wordt naar de verwarmde wachtruimte in het station geleid. Walter Thoma herinnert het zich anno 2014 nog als de dag van gisteren. "Ik zie nu nog haarscherp voor me hoe we daar zaten. Ook de 86-jarige Paul Thönnessen. Ineens zakt hij in elkaar, valt van zijn stoel en is op slag dood." Op 13 januari doet de 23-jarige adjunct-inspecteur van politie Antonius Leonardus Lambertus van der Ley aangifte van het overlijden bij de burgerlijke stand in Vught. Hij verklaart onder meer dat Paul Thönnessen, zonder beroep, op twaalf januari om twee uur nul is overleden. Vermoedelijk is hij, of de ambtenaar avn de burgelijke stand, het gevoel voor tijd even kwijt en moet de overlijdensdatum 13 januari zijn.

Gedeeltelijk per vrachtauto, gedeeltelijk te voet, komt de groep Kalterherbergers op de volgende verblijfplaats van de reis aan. Het blijkt het voormalige Concentratiekamp Vught aan het einde van de Boslaan te zijn. Ze worden eerst in een gebrekkige barak ondergebracht. Daar staan ijzeren bedden met stro klaar. De ouderen proberen de kinderen tot rust te laten komen. Deze barak blijkt de opvangbarak voor de nieuwkomers te zijn. De volgende morgen wordt het gezelschap ingekwartierd in Barak 5B. Dat blijkt later het definitieve onderkomen te zijn.

Over de achtergronden van kamp Vught hebben ze dan geen enkel benul. Op de website van het Nationaal Monument Kamp Vught kunnen we nu onder meer lezen: 'Kamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. De SS had behoefte aan ruimte omdat de doorgangskampen in Amersfoort en Westerbork de toenemende stroom gevangenen niet meer konden verwerken. In totaal werden ruim 31.000 mensen tussen januari 1943 en september 1944 korte of langere tijd opgesloten in het kamp. De belangrijkste functie was de systematische onderdrukking van alle bevolkingsgroepen die als tegenstander van het regime werden aangewezen.
In september 1944 werd het kamp ontruimd. Na de aankomst van de geallieerden kreeg het terrein vrijwel direct een nieuwe bestemming. Het leger nam delen van het complex in gebruik. Daarnaast werden delen van het kamp in gebruik genomen voor de internering van duizenden van collaboratie verdachte Nederlanders. Zij kregen spoedig gezelschap van nog eens duizenden uit het grensgebied geëvacueerde Duitsers.'

Tot die laatste groep behoren de ongeveer 200 Kalterherbergers. Zo'n 6000 mensen uit het Selfkantgebied (ten oosten van Sittard) en 60 uit de omgeving van Kranenburg (in de buurt van Kleef) zijn hen al voorgegaan. Die zijn maanden eerder rechtstreeks vanuit het oorlogsgebied naar Vught gebracht.
 
Wanneer de Kalterherbergers op 13 januari wakker worden kunnen ze, beter dan in de nacht, de nieuwe omgeving bekijken. In een interview met Rebecca Schneider, dat in 2004 in het Jaarboek van de Geschichtsverein des Monschauer Landes is verschenen, verklaart de in 1921 geboren Käthe Stoffels-Jansen: "Alle mensen kwamen in een grote ruimte met 200 bedden. Er stonden steeds twee bedden boven elkaar en de volgende stapelbedden stonden er meteen naast. Men kon daar zeer slecht slapen, omdat we met zijn allen in één ruimte waren en alles zo eng was. In Vught kregen we niet erg veel te eten. 's-Morgens kregen we twee koekjes, 's-middags was er water met witte kool, waar de rupsen nog inzaten. Die haalde men er eenvoudig uit, de rest at men op. Als avondeten kregen we botermelksoep."

Nadat de groep is ingeschreven en de 'kamerindeling' op orde is wordt duidelijk hoe de dagen de komende maanden gaan verlopen. Het dagrooster ziet er volgens de instructies als volgt uit: 8.30 uur ontbijt; 12.30 uur appèl; 13.00 uur middageten; 17.00 uur thee; 18.00-08.00 uur nachtrust; 21.30 uur lichten uit. Daar zal in de komende maanden nauwelijks verandering in komen. Contact met de andere groepen geëvacueerden heeft men niet of nauwelijks. Zij zitten in barakken verderop. En met de van collaboratie verdachte Nederlanders al helemaal niet. Die zitten in een apart deel van het kamp; duidelijk afgescheiden door prikkeldraad.

In Weihnachgeschichten am Kamin 20, een Rororo-boek uit 2005. schrijft Jozef Lambertz onder meer: 'Bijna alle sporen van het grauwe verleden zijn uitgewist. Alleen de talrijke afscheidsbrieven, die men in de spanten gekrast heeft en een rij grote rode vlekken in de strozakken op de bedden lieten vermoeden welke tragedies er zich hier afgespeeld hadden."

Buiten is het grauw en grijs. De rij barakken met de sloten daaromheen, de wachttorens en het prikkeldraad. Binnen is het bijna nog erger. Käthe Stoffels-Jansen: 'Het ergste waren de toiletten, die samen in een grote ruimte waren gehuisvest. Mannen en vrouwen moesten die gebruiken zonder tussenschotten. Mede door deze slechte hygiënische toestanden waren er veel ziektes in het kamp. In een barak had men ook een ziekenhuis ingericht.'

De dagen in Vught rijgen zich aaneen. Vrijwel elke dag hetzelfde ritueel; de strijd tegen de honger; de problemen met de hygiëne en gezondheid; de verveling. Toch gebeurt er af en toe iets bijzonders.

Zoals Walter Thoma opmerkt: "In onze barak zat ook een tiental spoorwegbeambten uit Keulen. Mannen van een jaar of 40-50. Met carnaval kwamen ze los. Met de blikken trommels zorgden ze voor een typisch Keulse carnavalssfeer. Ook trok ik veel op met een oude schoenmaker. Wat zijn ogen zagen kon hij met zijn handen maken. Hij heeft me geleerd om van een blikken bus een blikken doos te maken. En je wordt ook creatief. Ik sliep boven een wat oudere dame. Wanneer ik me 's-nachts rustig hield kreeg ik de volgende morgen als beloning een koekje."

Thoma is aangeschoven wanneer we op 30 oktober op bezoek zijn bij Gerta Hüpgen-Reiners in haar huis aan de Elsenborner Strasse in Kalterherberg. Details herinnert ze zich niet meer van de Vughtse tijd. Tegenover de Aachener Zeitung (7 oktober 2014) heeft ze haar verhaal al gedaan en daar heeft ze weinig aan toe te voegen. "Ondanks de vele mensen was alles schoon. Een keer per week was er controle, waarbij zelfs de tafels omgedraaid werden. Binnen het kamp konden we ons relatief vrij bewegen. We moesten er rekening mee houden, dat iemand ons aanhield en we onze voeten moesten laten zien om te controleren of ze schoon waren. Omdat er voldoende douches waren, leverde dat geen problemen op."

Naarmate het gesprek vordert komen er meer herinneringen naar boven. Ze glundert wanneer we haar een kopietje van het opstel van haar broertje geven. "Daar zal hij van opkijken, wanneer hij dat ziet." Samen met Walter Thoma noemt ze veel namen wanneer we achter de computer van haar dochter de Palthé-beelden op internet bekijken. Ze zijn niet verbitterd en willen best over deze periode uit hun leven praten. In Vught zijn nog erg jong en bestaat het leven ook uit buiten spelen. "Dat kon daar best."

Het ergste is, volgens Jozef Lambertz, de honger. "Maar nood maakt vindingrijk. En dus waren er verschillende pogingen om de armoedige en eentonige menukaart te verbeteren. Aardappelschillen werden uit de vuilnisemmers van de kampkeukens gehaald en gekookt. Er zat altijd nog wel een beetje aardappel aan. Apropos aardappelen. Meerdere keren per week trokken 's-nachts groepen van oudere kinderen op aardappeljacht. Ooit hadden ze een toegang tot de keukens ontdekt. Bijzonderheden daarover hebben we nooit gehoord. De jongelui verdeelden zich vervolgens over de barakken, kropen met een kaars langs de eindeloos lange rij bedden en boden fluisterend een paar aardappelen in ruil voor koekjes aan."

Af en toe loopt het ook niet goed af met die nachtelijke ruilhandel. Lambertz: "Mijn moeder was blij; ze had koekjes voor drie aardappels kunnen ruilen. Even later stonden op het fornuis in een kleine pan de aardappels te koken. Maar toen gebeurde het: onverwacht trok een groep Nederlandse officieren door de barakken, ook naar ons. Plotseling stonden ze in het dagverblijf. En een van hen ontdekte de dampende ketel op het fornuis. 'Van wie zijn die aardappelen?', vroeg de groepsleider. Toen mijn moeder zich niet meldde, kwam de mededeling dat als diegene zich niet binnen een half uur bij de commandant meldt krijgt de hele barak geen middageten. Hij pakte de pan met de drie aardappelen en verdween met zijn begeleiders. Men kan zich voorstelen wat mijn moeder vervolgens van de medebewoners te horen kreeg. En dus bleef er voor haar niets anders over, dan met kloppend hart naar het bureau te lopen en zich daar als eigenaresse bekend te maken. Er begon een lang verhoor. Dat ze de aardappelen niet zelf gestolen had geloofde men wel. Maar de militairen wilden wel graag een beschrijving van de aardappelleveranciers hebben. Uiteindelijk moesten ze inzien, dat men bij het licht van een enkele kaars zo goed als niets kon zien en zeker niet iemand kon herkennen of beschrijven. Maar ze lieten mijn moeder niet vrij, ze kwam in een getraliede cel, terwijl wij op haar terugkeer wachtten. Eerlijkheidshalve moet wel gezegd worden, dat mijn moeder in de cel beter eten kreeg dan wij gewend waren."

Overleden in Vught
Op een lijst, die zich in het archief van Nationaal Monument Kamp Vught bevindt, staan 139 namen van Duitse burgers die in 1945 op het kerkhof van Kamp Vught begraven zijn. Daaronder zes personen uit Kalterherberg. Op 21 maart 1950 verzoekt de burgemeester van Vught aan de Directeur van de Strafgevangenis Nieuw Vosseveld om toestemming om deze lijken op te laten graven en naar Kalterherberg te laten vervoeren. Met 'De opgraving zal geschieden op 28 maart a.s.' sluit hij zijn brief af. Begrafenisonderneming Bronnenberg uit Sittard verzorgt de overbrenging. Op de lijst staan de volgende zes personen met als bestemming Kalterherberg (tussen haakjes geboorte- en overlijdensdatum) en daarna het registratienummer. Blijkbaar is iedereen bij binnenkomst op volgorde geregistreerd. De groep uit Kalterherberg zit in de serie 63../64...

Gerta Conrads (14-6-1944; 31-1-1945). Nr. 6406
Elisabeth Gehlen (29-1-1887; 16-2-1945). Nr. 6444
Jozef Heukemes (9-12-1943; 21-1-1945). Nr. 6439
Ursula Jakobs (5-10-1930; 14-1-1945). Nr. 6410
Matthias Pauls (9-2-1871; 2-2-1945). Nr. 6413
Maria Prümmer (27-6-1884; 21-1-1945). Nr. 6399

Ze sterven bijna allemaal binnen een maand na aankomst in Vught. De twee jongsten, Conrads en Heukemes, in januari aan de mazelen; Jakobs en Prümmer in dezelfde maand aan longontsteking. Opmerkelijk is de naam van Matthias Pauls (overleden aan hartproblemen), omdat de mannen pas op 9 april in Vught arriveren. Is er een uitzondering gemaakt voor bejaarden? Van Elisabeth Gehlen is de doodsoorzaak niet bekend.

Op de totaallijst met 139 namen staat bij Ursula Jakobs als woonplaats Höfen. Dit dorp ligt enkele kilometers van Kalterherberg verwijderd.
Op deze lijst staan voor Maria Prümmer twee voornamen: Maria Agnes. De geboortedatum van Gerta Conrads is hier 14-7-1944; die van Elisabeth Gehlen 22-1-1887. Onder nummer 6437 staat Anna Bernd (6-4-1861; 27-1-1945) met als woonplaats Aachen. Qua nummering past zij in het rijtje, maar of er verder een band is met Kalterherberg is nog onbekend. Of dat ook het geval is met Maria Schütt (Nr. 6333) is niet helemaal duidelijk. Op de overlijdensakte van de gemeente Vught staat dat ze drie maanden oud is, geboren in Malmedy en wonende in Kalterherberg; dochter van Schütt, Christina, fabriekarbeidster, wonende te Kalterherberg. Ook staat op de lijst onder nummer 6371 Ruth Imhoff (21-11-1940; 10-2-1945) uit Büllingen. Büllingen ligt in België, netover de grens. Is zij in 1944 op bezoek in Kalterherberg en wordt ze mee geëvacueerd? Of is ze in Büllingen geboren en later naar Kalterherberg verhuisd? Bovenaan de lijst staat immers bij de plaatsaanduiding Wohn- oder Geburtsort. Op de lijst met namen van de personen, die in 1950 herbegraven zijn, staat ze echter niet. De stoffelijke resten van Bernd, Schütt en Imhoff worden in juli 1957 overgebracht naar de Militaire begraafplaats in het Limburgse IJsselsteijn.
 
Op 21 januari overlijden twee personen uit Kalterherberg: Maria Prümmer en Jozef Heukemes. Jozef is net 13 maanden oud; Maria Prümmer 60 jaar. Maria Prümmer wordt op 27-6-1884 in Kalterherberg geboren als Maria Agnes Hermanns. Zij trouwt op 7-9-1908 met Johann Prümmer, die op 27-6-1882 in Kalterherberg is geboren en aldaar overleden op 31-12-1972. Het echtpaar krijgt 10 kinderen, die inmiddels allemaal zijn gestorven. Johann is bakker van beroep en woont aan de Malmedyer Strasse. Wanneer ik eind 2014 in contact kom met Bernhard Stein, archivaris van de Geschichtsverein des Monschauer Landes, blijkt ook zijn grootmoeder (Maria Prümmer) in Vught te zijn overleden. "Er is bij ons in de familie nooit over het Vughtse deel van de geschiedenis gesproken", zegt Bernhard Stein. Wel kan hij me aan enkele foto's van zijn oma, die hij zelf nooit gekend heeft, helpen.

In haar levensverhaal schrijft Sophia Thoma-Mertens: "Er waren daar ook 13 geestelijken. Van 's-morgens 7 uur tot in de middag werden er heilige missen gelezen. De pastoor van Gangelt is daar gestorven en ook vrouwen en kinderen. Zij werden op een eigen kerkhof buiten de prikkeldraadomheining begraven. Bij iedere begrafenis mochten 25 personen meegaan. Ook de lieve mevrouw Agnes Prümmer moesten we daar laten begraven. Op haar naamdag 21 januari was ze gestorven. Dat heeft me zoveel verdriet gedaan, we waren veel samen. In de barak, die diende als ziekenhuis is ze gestorven."

Ook haar zoon Walter Thoma komt op de ziekenafdeling terecht. "Hij had voortdurend diarree en dat wou niet beter worden. Op zondag en woensdag was er bezoektijd. Via een ziekenzuster kreeg ik het verzoek om hem schone kleren te brengen, maar het was geen bezoekdag. Het bed van Walter stond bij het raam en daarom ging ik toch en klopte op het raam en gaf hem de schone was. Wat ik echter niet wist was dat de heren van het ziekenhuis mij konden zien. Ik had een paar woordjes met Walter gesproken en wou weer weggaan, stonden er ineens twee Nederlandse soldaten met getrokken pistool en ik moest mee naar hun overste. Hij zei dat hij mij moest opsluiten. Ik vroeg wat ik misdaan had, ik had alleen mijn zoon schone kleren gebracht. Dat had u ook op woensdag tijdens het bezoekuur kunnen doen. Op mijn antwoord dat ik het op verzoek van de ziekenzuster had gedaan, wou hij weten wie dat dan wel was. Ik wist alleen maar dat het een voor mij onbekend meisje was. Daarop liet hij weten, dat ik iets gedaan had wat niet mocht en daarom zou ik drie dagen opgesloten worden. Daarop zei ik dat in barak 5B nog vier kinderen waren, waarvan de jongste 2 jaar. Ik smeekte hem er voor te zorgen dat iemand zich om de kinderen zou bekommeren. Na lang nadenken besloot hij het bij een waarschuwing te laten, met de toevoeging zoiets nooit meer te doen."

Op 9 april is er ineens opschudding in het kamp. Op de appèlplaats verschijnen plotseling de mannen en de jonge moeders, die ze in Brussel achter hebben moeten laten. In Brussel heeft men hen verteld dat ze naar hun familie mogen en dan vrijgelaten worden. Al die tijd hebben ze in Brussel gevangen gezeten en worden daar maar heel matig verzorgd.
 
Kalterherberg 1945
Op 21 mei 1945, ruim zeven maanden na het begin van de trektocht, komt het bericht dat ze met Pinksteren weer naar huis mogen. Maria Reiners: 'Op 22 mei werden we in een goederenwagon geladen en kwamen 's-middags in Aachen-West aan, De volgende morgen werden we met Amerikaanse vrachwagens naar onze woonplaats gebracht. De andere geëvacueerden van Kalterherberg waren al in maart teruggekomen. Wij, de 230 van wie men in het dorp niets wist, waren al afgeschreven. In maart waren door de gemeente onder de teruggekeerden zaadaardappelen verdeeld en voor degene, die nog niet thuis waren was er niets. Officieel stonden we op de lijst met verloren personen. We hadden erop gerekend na een afwezigheid van acht maanden niet veel meer te vinden. We waren echter heel teleurgesteld alleen maar lege huizen aan te treffen." De muren staan er dan inderdaad nog, maar van de inboedel is weinig meer over. En ook niet van het vee. Dat is vrijwel allemaal geslacht. Ook in het nabijgelegen Mützenich. De opbrengst van het vlees wordt daar op een aparte bankrekening gezet voor Kalterherberg.

Achteraf blijkt dat het verblijf in Vught ook in januari 1945 al voorbij had kunnen zijn. Op 24 januari schrijft C. Thomas, militair commisaris 's-Hertogenbosch een brief aan zijn collega, die verantwoordelijk is voor Noord-Brabant: "In vervolg op mijn mondelinge berichten en protesten betreffende het onderbrengen van Duitschers in het kamp Vught acht ik mij verplicht deze kwestie nogmaals onder uw aandacht te brengen en wel in de meest scherpe bewoordingen.
In het voormalige Duitsche concentratiekamp te Vught zijn door de Geallieerden ondergebracht ongeveer 7.000 Duitsche onderdanen. Dit heeft onder de bevolking een groote verontwaardiging opgewekt en wel om de volgende redenen:
a) Nederlandsche onderdanen uit de frontzône worden gedwongen geëvacueerd naar het buitenland, terwijl deze Nederlanders natuurlijk prefereerden in het vaderland te blijven, wat ook van nationaal oogpunt van het grootste belang is.
b) Het vertoeven van duizenden Duitschers op een plaats, slechts enkele kilometers van de frontlinie, die dikwijls overschreden wordt door Duitsche patrouilles, op één plaats opgesloten met de meest gevaarlijke Nederlanders, die, tenminste met hun sympathie, volkomen aan de zijde ven onze vijanden stonden, wekt de onrust der bevolking op.
De bevolking heeft natuurlijk vertrouwen in de Gaellieerden, maar uit het plaatsen van tanks bij de bruggen, de strenge contrôle en het plaatsen van stadsgedeelten onder een strenge avondklok e.d. maakt de bevolking op, dat ook de Geallieerden rekening houden met de mogelijkheid van een aanval. De bevolking juicht deze veiligheidsmaatregelen zeer toe wen werkt loyaal mede, omdat zij op de eerste plaats gebaat is met het weren van den vijand, maar zij ziet tevens, dat de Geallieerden een aanval mogelijk achten.
Dat er met deze mogelijkheid ook in het kamp rekening wordt gehouden blijkt wel uit het vinden van een plan in het kamp 'Wat te doen bij een bevrijdingsaanval der Duitschers op het kamp Vught'."

Er verandert niets. Volgens Van den Eijnde (VHR 2005) houden de geallieerden zelf de verplaatsing van deze personen tegen.

Kalterherberg 2014
Eind oktober gaan we een paar dagen naar Kalterherberg. We hebben wat afspraken kunnen maken en bezoeken onder meer de archieven van de heemkundeverenigingen van het Monschauer Land en Kalterherberg. Ook dwalen we over het kerkhof, waar het een paar dagen voor allerzielen druk is. Bij de kerk herinnert alleen een gedenksteen aan de overledenen; de graven zijn na dertig jaar volgens de voorschriften geruimd. We ontmoeten daar ook enkele mensen van boven de 70, die hun verhaal hebben. In de plaatselijke Konditorei, waar we het doel van onze reis bekend hebben gemaakt, stuurt de eigenaar regelmatig klanten naar ons tafeltje. Ook de eigenaar van Hotel Hirsch denkt met ons mee. De buren en ook zijn moeder, die juist dan haar 90ste verjaardag viert, maakten een deel van de evacuatie mee. We moeten hem en zijn vrouw wel even uitleggen wat Kamp Vught was.
Er blijken nog opvallend veel 70+-ers in Kalterherberg te wonen. Het leven gaat er al decennia zijn gangetje daar aan de rand van de Eifel, de Hoge Venen en de Ardennen. Het is er mooi en rustig. In de zomer niet al te warm en 's-winters vaak veel sneeuw. De meest opvallende gebeurtenis lijkt de opening van de railbike een tiental jaar geleden. Vanaf het oude station van Kalterherberg kan men met draisines over de Vennbahn - de voormalige spoorlijn - naar Sourbrodt fietsen. En, anders dan in 1944, is dit een retourtje van hooguit een paar uur.

Dit verhaal vormt de rode draad van deze website voor zover van toepassing op de burgers uit Kalterherberg. Per 'onderdeel' hebben we de geschiedenis voor zover mogelijk verder uitgediept.

Piet Lauwen